Welcome to Eddie

always in extase



door Eddie Baantjerij


interim wethouder, kandidaat burgemeester,

politiek bestuurder van formaat, mensenkenner

van formaat en voorstander van een feestgemeente

Pimby

Pigeons in my backyard


Voordat ik aspiraties had interim-wethouder van allure te worden om uiteindelijk door te stoten naar het nieuwe gekozen burgemeesterschap heb ik, met dank aan het plaatselijke gemeentebestuur, in mijn geboorteplaats ontzettend veel bestuurlijke ervaring op kunnen doen. Het was in een tijd dat nog geen commissies van bezwaar bestonden, het woord inspraak het licht nog moest zien en de dokter, dominee, notaris en burgemeester samen de dienst uitmaakten. Echter, de primaire vraag was:”Hoe die bestuurlijke ervaring op te bouwen?” Geholpen door alledaags klein leed en ergenissen leek de weg naar succes geplaveid. Mijn carrière startte reeds op jonge leeftijd met een bezwaarschrift van formaat. 

De aanleiding was een ingediende vergunningsaanvraag voor een duivenhok van mijn werkeloze buurman. 


Achteraf moet ik bekennen: een voortreffelijk bezwaarschrift, qua inhoud tenminste, maar vol met taalfouten afgedrukt op een ouderwetse matrixprinter. Zo’n apparaat dat je drie huizen verderop met een snerpend geluid hoorde ratelen, met name als je tot diep in de nacht bezig was. Hoe kwader ik werd, hoe groter het aantal taalfouten. Het spijt mij nog steeds dat ik die eigenschap niet van me af heb weten te schudden, omdat het me in een hernieuwde kwaadheid nog steeds opbreekt. Mijn werkeloze buurman, die een centrale rol in mijn leven vervult, was kort na mijn komst in de buurt tot overmaat van ramp getroffen door een mysterieuze tropische ziekte. Na lang en uitgebreid overleg met de buren en diverse hulpinstanties besloot hij de aanvraag voor de bouw van een duivenhok in zijn achtertuintje in te dienen. Wij hadden als vogelliefhebbers geen bezwaren en zijn persoonlijke situatie deed een duit in het zakje. Ook de overige buren hadden geen moeite met zijn wens. Iedereen in de buurt bood zelfs aan om het wasgoed bijtijds binnen te halen als de beestjes moesten “uitvliegen”. Ook was er een schema gemaakt om de stront van de vredesvogels eenmaal per jaar uit de dakgoten te verwijderen en van de tegels te schrobben. Kortom, er heerste een warme sfeer van harmonie en genegenheid in ons zo alleraardigst straatje in de kern van dit eeuwenoude dorp. 


Eerder was de buurt zelfs al twee keer door CDA-bestuurders genomineerd voor de Leiderdorpse Speld. Bovendien waren er nominaties voor diverse internationale onderscheidingen die op hun beurt weer door de Raad van Kerken waren geïnitieerd. Onze buurman kreeg weer levensmoed en geholpen door mijn taalkundige kwaliteiten toog hij naar het gemeentehuis. Trots overhandigde hij de vergunningsaanvraag persoonlijk aan de burgemeester met in zijn kielzog een aantal buurkinderen die ballonnetjes in hun handjes hielden en ik duwde zijn karretje door het met drempels geplaagde gemeentehuis aan de Hoofdstraat. Geïrriteerd nam de met zilveren ketting behangen eerste burger, onder het flitsend geweld van fotografen van het plaatselijk nieuwsblad, het papier in ontvangst. Hij verontschuldigde zijn snelle afscheid, omdat hij naar Den Haag moest “om woning-contingenten naar binnen te halen.” Beteuterd stonden we daar, de kinderen met half leeggelopen ballonnetjes en wij met een lekke voorband. “Dat belooft weinig goeds”, mompelde ik tegen de buurman. “Ach, die mensen hebben het zo druk met zo’n zware baan”, vergoeilijkte de buurman. 


De tijd verstreek, zo ook de termijn waarop de gemeente een antwoord op de aanvraag had kunnen geven. Na weken was vervolgens het moment aangebroken de buurman te helpen met het indienen van een bezwaarschrift. Handtekeningen werden verzameld en het rapport van zijn psychiater werden als hulpraketten aan het vier vellen tellende bezwaarschrift toegevoegd. Na avonden noeste arbeid waren we allebei tevreden over het resultaat, maar het noodlot sloeg toe. Ook na de indiening van het bezwaarschrift van formaat werd niets meer van de burgemeester vernomen. 


Iedere keer als ik naar mijn werk reed, zag ik de buurman achter zijn geraniums naar buiten staren en fantaseerde hij over zijn gloednieuwe duivenhok. Een kennis van mij had een mooie bouwtekening gemaakt en de buurman van drie huizen verder had al hout bij zijn baas weten te regelen. De broer van de buurman zou het geheel netjes in de lak zetten en de plaatselijke duivenclub had nog wel “een duivenklokkie liggen”, zodat hij meteen met de wedstrijden mee zou kunnen doen. Na een maand strompelde hij bij me binnen en uitte z’n zorgen omtrent de uitkomst van mijn bezwaarschrift. Diezelfde dag wist ik een afspraak met de burgemeester te arrangeren, mits ik het kort zou houden. Geplaagd door bestuurlijke onervarenheid stak ik gelijk van wal en vroeg de regent waarom het allemaal zo lang moest duren. De man keek me, half door en half over zijn leesbril, doordringend aan en zei op onheilspellende toon dat de gemeente geen behoefte had aan “zo’n vervuilend pokkenhok” en daarom het bezwaarschrift bij voorbaat tot mislukking was gedoemd. Onthutst keek ik hem aan, stond op en dreigde hem te vermoorden. Ik pakte zijn brievenopener die voor hem op de tafel lag en hield die dreigend voor zijn neus. Op dat moment kwam de bode binnen om koffie te brengen. 


“Dat was niet handig, Eddie”, siste de commandant van het plaatselijk politiebureautje aan de Acacialaan tegen mij. “Met die bode als getuige kan ik weinig voor je betekenen.” Met gebogen hoofd staarde ik naar de grond en zei: ”Je kent me toch, ik zou geen vlieg kwaad doen. Ik heb zelfs geen wapen in huis”. Eerder had de commandant, als mede-lid van de plaatselijke schietvereniging, al regelmatig aan mij gevraagd waarom ik geen pistool of geweer wilde aanschaffen. “Ga die man nou excuses aanbieden. Dan ben je er vanaf”, zei hij op een rustige toon. “Doe het voor je buurman”. “Nee!”, had ik kortaf geantwoord, “Zo’n man is mijn excuses niet waardig.” Na een verblijf van vier uur stond ik buiten. De commandant stond in de erker van het tot politiebureau omgebouwde woonhuis en zwaaide nog naar me toen ik op de fiets wegreed. Hij had gehoord, dat twee huizen bij mij vandaan een verhuizing op stapel stond. In een sneltreinvaart fietste ik naar huis en belde bij de buren van twee huizen verder aan. 


“Leuk hè buurvrouw, dat je in een dorp altijd zomaar bij iedereen naar binnen kan vallen.”, zei ik nadat ze me hartelijk had uitgenodigd om binnen te komen. We raakten in een geanimeerd gesprek, totdat ze vroeg waarom ik eigenlijk was langsgekomen. “Ik ben bezig met handtekeningen te verzamelen voor het duivenhok van de buurman”, zei ik op onverstoorbare toon, “maar nu heb ik een nieuwe nodig, omdat jij zou gaan verhuizen, heb ik vernomen.” Ze vroeg zich af hoe ik dat te weten was gekomen, omdat ze het met haar man Henk nog even geheim wilden houden. “Ach, wat ik al zei, iedereen kent iedereen, je hoort wel is wat in de buurt”, pareerde ik haar vraag. “Ja, dat klopt. Henk is onverwachts uitgezonden naar het buitenland en we gaan zelfs de Grote Plas over”. “Zo, zo, dat is heftig. Weet je al wie er in jullie huis komt wonen?”, vroeg ik met opgetrokken wenkbrauwen. “Weet je dat niet? Henk sprak toevallig de gemeentesecretaris vanwege zijn paspoort en dergelijke en die hoorde dat de dochter van de burgemeester dit huis wel zou willen kopen, omdat wij hier in de buurt allemaal zo gemoedelijk met elkaar omgaan.” “Oh enig!”, antwoordde ik en bedankte haar voor de heerlijke koffie. Ik liep met mijn fiets aan de hand een deurtje verder naar de werkeloze buurman en belde aan. “En weet je al wat, Eddie?”, vroeg hij met angstige ogen. “Dit gaan we winnen”, zei ik tegen hem. “Jouw duivenhok wordt de mooiste van het dorp!” 


Eddie




copyright Ton de Vrind Photography © 1995-2024